POPULISME ALS KENTHEORETISCH PROBLEEM. Een decennium electorale polarisatie, de val van een Kabinet, het overlijden van een ‘politieke vernieuwer.’ Aan de vooravond van verkiezingen kondigen intellectueel-opportunisten en in descriptief-construerende analyses van de politieke werkelijkheid anno 2010 het failliet af van een politiek bestel dat sinds de 19e eeuw de parlementaire democratie heeft vormgegeven.[1 De analyse gaat ongeveer aldus. De kiezer is een gesitueerd wezen, weinig cosmopolitisch - Nederland reikt immers verder dan de grachtengordel - beperkt international gericht, gebonden aan traditie, aan ‘culturele’ verworvenheden, wat hij onmiddellijk herkent, zonder welke hij zich machteloos voelt en zich uit pure frustratie terugtrekt iG = FP² Zonder Frits, Paul en Pim, is er geen Geert.n protestbewustzijn. Geef deze bijzondere soort Burger dus meer directe invloed, institutionaliseer de gekozen minister-president, de gekozen burgemeester, voer kiesdrempel en gemengd kiesstelsel in. Geef daarnaast het electoraat het ‘vertrouwen’ terug door ‘sterk politiek leiderschap’ liefst een rijzige, vaderlijke gestalte, die op ‘natuurlijke wijze’ respect afdwingt en hopelijk zal in het stemhokje wederom een redelijke keus worden gemaakt. [2] Misschien ietwat scherp aangesneden, maar in dit conservatieve vertoog ontwaart men de dubbelslag van de anti-intellectuele intellectueel, die het huis van Thorbecke thans situeert in het Avondland en de immanentie van een pseudo-religieus discours ‘politiek vertrouwen’, gecombineerd, de ziel van het cultuur-politiek populisme. Het is maar de vraag of verbouwingen aan het huis van de democratie zal leiden tot ontbozing en verredelijking. De burgemeestersverkiezing in Utrecht werd door gebrek aan belangstelling afgeblazen. En wat het ‘vertrouwen’ betreft, door gebrek aan in depth analyse rest ons Hoe denkt de (intellectuele) populist? Waar haalt hij zijn kennis vandaan en hoe weet hij dat de waarheid op grond van wat hij beseft, intuïtief herkent, onmiddellijk aanvoelt, ook correct en betekenisvol de werkelijkheid beschrijft? niets anders dan elkaar na te praten in een consistent ‘de kiezer heeft geen vertrouwen in de politiek’, waarna een ‘eigen dynamiek’ meneer en mevrouw Burger niet anders kunnen concluderen dat zij inderdaad geen vertrouwen in portefeuille hebben. Framing heet dat. En zo scheppen wij hoogst persoonlijk een collectieve werkelijkheid. Hoe te antwoorden op intellectuelen, opiniemakers en andere stukjesschrijvers, die over de rug van burgers populisme aanwakkeren? Niet dat in talloze descriptieve analyses geen oorzaken zijn geduid. Kaasstolp Den Haag, Kloof tussen burger en politiek. Kloof tussen elite en volk, De regenten in Den Haag, en wat dies meer zij. Behalve de eenzijdigheid van cultuur-conservatieve aard in termen van een waarden, normen, traditie, het eigene, gedeelde vormen, bezielend verband, identiteit, om met nog meer communitarisme het populistisch communitarisme te lijf te gaan, ontbreekt genuanceerde filosofische duiding. Wat volgt is een poging dit hamannitisch-humeaanse intellectuele beeld te deconstrueren, hopelijk bijdragend aan een academische aanzet tot een leerstoel populisme-studies. [3] Er is sprake van omgekeerd autoritarisme wanneer het bestaande democratische politiek-bestuurlijke institutioneel complex bottom-up door (een deel van) het volk onder druk komt te staan. Het fenomeen komt en gaat, maar in totalitaire staten als China en Birma non-existent. De ‘sterke leider’ bestrijdt op effectieve wijze populisme als politieke factor. Autoritaire heersers verklaren top-down te handelen in naam van, maar het volk heeft verder niets in te brengen. Verkiezingen zijn schijnvertoningen, het collectief klapvee. Toch en dat mag paradoxaal genoemd worden hebben populisten in democratieën behoefte aan autoritair leiderschap. Iemand die op hen lijkt, met een stevig machtsapparaat in een op veiligheid geënt gecontroleerd en overzichtelijk wereldbeeld, moet dit geconstrueerde conservatisme van onderaf gesignaleerde problemen zonder omhaal en liefst per decreet oplossen. Echter ook hier hebben populisten uiteindelijk niets in te brengen tegen de zelfgekozen autoritaire ‘sterke leider’, die linksom of rechtsom aanloopt tegen de grenzen van de rechtstaat. Wegstemmen kan altijd, maar daarmee worden gestelde doelen niet gehaald. Deze vicieuze cirkel maakt populisme door gebrek aan ideologische content democratisch gesproken niet alleen krachteloos, bovendien zegt het meer over haar aanhangers dan over een disfunctionerend democratisch systeem. De populist is een ongelukkige burger die zich om verschillende redenen slachtoffer weet onafhankelijk van het politieke systeem. Niet sanitatie maar de grenzen van de rechtstaat zijn is het bastion tegen populistisch protest, want evenals in totalitaire staten democratie van bovenaf onmogelijk wordt gemaakt, is in rechtsstaten bedreiging van onderaf een feit. Het is dan ook een mythe te denken dat accommodatie aan populisme mogelijk is en de ‘kloof tussen burger en politiek’- als deze tegenstelling al relevant is - te overbruggen zou zijn door een nogal zwakke afspiegeling van de toch al ineffectieve ‘sterke leider’ de gekozen burgemeester en gekozen minister-president. Angst voor onregeerbaarheid is geen goede raadgever Populisme wordt alom gezien als een autonoom proces. Een empirisch gegeven; het resultaat van de onvermijdelijke voortgang der geschiedenis. Feitelijk is het een vervreemdingsrationalisme, gespint door anti-intellectuele intellectuelen.en al helemaal geen reden tot ‘bestuurlijke vernieuwing.’ Niet zinnig is ter wille van homo populi het huis van de democratie te verbouwen zonder uitzicht op stabiele resultaten. Populisme ontstaat niet door een systeemfout in de hardware van democratie, maar in de software van autoritaire burgers. Protestbewustzijn door denkvernauwing is politiek entertainment geworden. Een spannend tijdverdrijf geëntameerd door lieden die menen aldus politieke macht te verwerven. Na Fortuyn dreigt opnieuw uittocht van politiek talent en een tweede golf van politieke onkunde de Kamer te betreden. De meest fundamentele denkfout in de politieke filosofie is te veronderstellen dat democratie de wil van het volk is. Wat nu indien de wil van het volk niet democratisch is? In Hobbes' Leviathan stelt het volk ter bescherming een heerser boven zich. Maar is hij democraat? Democratie is het resultaat van de Rechtsstaat. Zonder recht geen democratie en zonder Rechtsstaat geen democratische politieke expressie van de wil van het volk. Democratie, geflankeerd door het recht binnen de trias politica, kanaliseert de wil van het volk. Toegeven aan meer ‘wil’ dan democratie aan kan, ook al presenteert het zich als zorgen over ‘versplintering van het politieke landschap’, doet onmiddellijk de vraag stellen naar de sterkte van de Rechtstaat. Populisme is uit de hand gelopen ‘wil’ van het volk en de Rechtstaat moet kunnen weerstaan, niet accommoderen. RATIONALITEIT en POPULISME. Hoe denkt de populist? Waar haalt hij zijn kennis vandaan en hoe weet hij dat de waarheid op grond van wat hij beseft, intuïtief herkent, onmiddellijk aanvoelt, ook correct en betekenisvol de werkelijkheid beschrijft? Kortom, hoe legitimeert hij zijn kentheoretisch perspectief? Voordat wordt overgegaan tot filosofische analyse, terug te voeren tot Hume, in de vraag naar de rationaliteit van zijn ‘original existences’, de passies en inclinaties, wordt gewezen op een term die het goed doet in de politieke theologie. De contemporaine reclame voor contraverlichte denken, met name in het managementcircuit en publieksfilosofie: het onmiddellijke weten[4] als herkenning, verhuld in het begrip charisma. Obama schijnt het te hebben, Kennedy had het, evenals Fortuyn: ‘daadkracht, uitstraling, messianisme en timing’ Charisma slaat op ‘persoonlijke eigenschappen waardoor een individu zich onderscheidt van gewone mensen, die hem op grond daarvan bovennatuurlijke, bovenmenselijke, of ten minste buitengewone krachten toekennen’, zo staat te lezen in filosofie magazine. De auteur van het artikel citeert socioloog Max Weber, die dit type leiderschap legitimeert door ‘magische en bovennatuurlijke krachten.’ De paus, de sjamaan, maar ook charismatische politici zijn zulke figuren. Niccolo Machiavelli komt ten tonele nu ‘daadkracht voor een politiek leider onontbeerlijk is.’ Ook Walter Benjamin mag opdraven wanneer het gaat over uitstraling, ‘die ons met ontzag vervult.’ Tenslotte over de religieuze kant van politiek leiderschap: ‘hij schijnt een Messias, een onbesmet figuur die van elders (of hoger) komt’, om met een gevoel voor ‘timing’ - ‘de juiste woorden op het juiste moment te wijzen op de juiste plaats’ - te wijzen op de ‘puinhopen van de gevestigde orde.’ De auteur eindigt ietwat treurig: ‘de charismatische leider heeft gezag zolang het volk.[5] De vraag aan de orde opnieuw gesteld. Hoe denkt de populist? Waar haalt hij zijn kennis vandaan en hoe weet hij wat hij weet? Hoe weet hij dat wat hij onmiddellijk weet, herkent of intuïtief beseft, de werkelijk correct en betekenisvol beschrijft? Is radicale kennis te verredelijken door reflectie op de plaats van emoties in zowel meningsvorming als besluitvormingsprocessen? Nemen wij rationaliteit als uitgangspunt dan zal worden betoogd dat de kentheorie van het onmiddellijke weten, filosofisch gesproken van Aristotelisch - Humeaanse oorsprong, irrationaliteit mogelijk maakt en in potentie aanzet tot geweld, niet alleen fysiek maar ook bijvoorbeeld op de wijze waarop binnen de contemporaine communicatieve rationaliteit de vrijheid van meningsuiting kan worden geïnterpreteerd als verbaal geweld. Tenslotte zal de vraag worden beantwoord of irrationaliteit noodzakelijk verbonden is met de menselijke conditie of dat er eenvoudigweg sprake is van een gebrek aan reflectie. Bij elke radicaal is reflectie verruild voor en verstold in bewustzijn.[6] Alleen zijn daden zijn van belang, in essentie zijn rationaliteit, maken alles goed door legitimatie van het hoger doel. Zijn daden zijn teleologisch en bij deze gerichtheid treedt denkversmalling op, contextueel denken, slechts gericht op het te realiseren doel.[7] Kernvraag is van ethische aard. Wat is het beste om te doen? De kredietcrisis kan hier als voorbeeld dienen. Winstmaximalisatie is het doel en in het proces geen plaats voor ethische overwegingen. En als het niet langer noodzakelijk is over genomen besluiten na te denken, nu slechts haar realisatie van belang is, wordt het denken stopgezet en vindt ontdenking plaats. Totdat het systeem crasht en het contextdenken, de betovering (financieel gemeenschapsdenken) in elkaar stort. Dan komt er ruimte voor reflectie en worden ethisch gerelateerde maatregelen genomen. De gerichtheid naar buiten, het te realiseren doel, wordt in de kennisleer humeaans externalisme genoemd. Humeaans omdat gerichtheid en wijze waarop wij de buitenwereld vorm geven, waarheid aan toekennen, slechts bepaald wordt door voorstelling en motief: onze passies, inclinaties, driften, tradities, symbolen, aan de rede bovengeschikt. Ernesto (Che) Guevara eenmaal communist en zelfverklaarde vijand van Amerika besloot zijn heilstaat met revolutionaire middelen te realiseren, stond niet langer stil bij de tientallen executies die hij eigenhandig uitvoerde. Misschien heeft hijBij de radicaal is reflectie verruild en verstold in bewustzijn. Alleen zijn daden zijn van belang. In essentie een rationaliteit gelegitimeerd door het zelf-overstijgende. Zijn daden zijn teleologisch en bij deze gerichtheid treedt denkversmalling op, contextueel denken, slechts gericht op het te realiseren doel. gelezen en was hij de bourgeoisie moraal voorbij. Hoe het ook zij, het naast Marx en Engels ook Nietszsche besef dat contextdenken in doelgerichtheid leidt tot denkversmalling - elders ontdenking genoemd - zou bij elke radicaal tot heroverweging moeten leiden. Zo niet Che. Het uitblokken of negeren van dit gegeven, het heiligen van het doel, maakt elk mens tot radicaal. Wat populist, radicaal, geweldenaar, Jihadist en revolutionair gemeen hebben is een kijk op de wereld bemiddeld door een kentheorie van externalistische aard. De benadering van geweld als kentheoretisch probleem resoneert namelijk met het gegeven dat miljoenen of Che als Mohammed Atta beschouwen als helden, een positie die slechts te handhaven is wanneer 'charisma' het denk - en oordeelsvermogen zodanig modificeert, elimineert of obsoleet acht dat de achterliggende irrationaliteit niet is te problematiseren. Heroverwegen, afstand nemen, uit de context stappen, leidt ogenblikkelijk tot het bevragen van elke positie. Uitgangspunt hier is niet bewustzijn maar reflectie. Kernvraag hier is van ethische aard. Wat zou ik moeten doen? Waarom en wanneer zullen wij een eenmaal genomen besluit heroverwegen? Misschien prima facie triviale vraag, maar fundamenteel en wel om twee redenen. Het behoort tot het domein van het externalisme dat rationaliteit een procedurele aangelegenheid is, waarin slechts onze wensen, verlangens, passies en voorstellingen verdisconteerd zijn. De humeaanse conceptie van praktisch redeneren schept voldoende en noodzakelijke voorwaarden om iemand te kwalificeren als rationeel. Declamaties van een Jihadist voor de camera met bomgordel zijn dan ‘rationeel’, tot meerdere eer en glorie van het doel dat hij nastreeft. Ten tweede als verweer tegen de zogenaamde internalisten, die menen dat rationaliteit niet slechts procedureel is, maar dat onze wensen a-priori dienen te worden beoordeeld door interne kwalificaties van rationaliteit, buiten de context, derhalve universeel, waarna oordeel, intentie en handeling volgt. Wensen, passies en inclinaties zijn hier geen redenen tot handelen, want wat een handeling rationeel maakt is hetgeen de filosoof Kant bedoelt met gehoorzamen aan principes waarvan je zou willen dat deze natuurwetten zijn. Een handeling is irrationeel omdat wensen en intenties, leidend tot een praktisch oordeel wat te doen, niet vooraf voldoen aan kwalificaties waaronder transitiviteit en coherentie. Deze deontologische interpretatie gericht op handelen in lijn met universeel te hanteren voorwaarden begrijpt het individu niet slechts als middel maar tevens als doel op zich, sluit aan bij plichtethische normatieve consideraties van het kantianisme in termen van categorisch – en hypothetisch imperatief en kan worden gezien als behorende tot de ethiek van de Verlichting. De humeaanse externalist verweert zich met de vraag waarom zijn wensen eerst een lakmoesproef moet ondergaan alvorens rationeel te mogen worden genoemd. Zijn wij niet vrij om te denken en te voelen wat wij willen? En als ons handelen tegen de wet is, dan blijkt dat wel op het moment dat het getoetst wordt. The proof of the pudding is in the eating. Er zijn geen universele smaaksensaties die als lekker kunnen worden gekwalificeerd, zodat zonder proeven, op voorhand, vastligt dat iedereen de pudding wel lekker moet vinden. ’Beliefs and judgements are motivational inert; motivation, intention, and action can only result from the combination of a judgement or a belief and a desire. The humean externalist will thus argue in particular that the ‘gap’ which he sees between the putative practical judgement on the one hand, and intention or action on the other, can only be bridged by the independent presence of a desire.’ [8] Kortom, er is geen noodzakelijk verband tussen onze wensen en de praktijk van ons handelen: vraag dus niet waarom we iets doen, kijk naar wat we doen. Het is dan voor een actor niet noodzakelijk zijn motieven op voorhand te laten beoordelen door gedachten - of smaakpolitie. Discussie gesloten! Of wringt er iets? Laten wij het bovenstaande toepassen op Che de externalist die zijn communistische pudding opdient. De uitkomst van zijn dystopische rationaliteit is discutabel. Op zijn reis door Zuid-Amerika komt hij tot de conclusie sociaal onrecht gewapenderhand moet worden bestreden, een spoor van slachtoffers achter zich latend.Collateral damage? En de verantwoording? Een speculatieve metafysica, waarbij zinloos lijden en mensenrechten sui generis ondergeschikt zijn aan de onvermijdelijke voortgang van de geschiedenis. Of heeft hij zijn slachtoffers willekeurig uitgekozen nu zijn pudding zo smerig is bevonden dat aan voldoende en noodzakelijke voorwaarden is voldaan tot standrechtelijke executie? Zou er dan toch op voorhand een oordeel nodig zijn dat de uitkomst van handelen bepaald? Zo ja, is er een formule en wat zijn haar grondslagen? Afgelopen 10 jaar heeft in Nederland een kaalslag plaatsgevonden in denken over de publieke ruimte. Het intellectuele landschap in het publieke debat ligt er voornamelijk monocultureel bij. Denkversmalling heeft een eenduidig discours opgeleverd waarbij conservatieve analyses over cultuur, traditie en ‘het eigene’, ingegeven door problemen rondom de multiculturele samenleving, aanslagen in New York en westerse hoofdsteden, dominant zijn gebleken. Convergentie in denken heeft de burger in beweging gebracht, waarbij een vulgaire alliantie tussen intellectueel cultuur-conservatisme aan de ene kant en Wat populist, radicaal, geweldenaar, Jihadist en revolutionair gemeen hebben is een kijk op de wereld bemiddeld door een kentheorie van externalistische aard. proletisch cultuur-conservatisme, beheert door het Kamerlid Geert Wilders, aan de andere kant, geleid heeft tot de formatie van een op herkenning gerichte politiek-populistische massamens. Opvallend hierbij is de niet geheel onbeduidende rol van intellectuelen, columnisten en zogenaamde publieksfilosofen, exceptis excipiendis niet met academische distantie duiden van wat zich toont, maar binnen de alliantie het politieke streven van de nieuwe massamens - zij behoren immers tot de lezersgroep –onderstrepen met vertogen die teruggrijpen op de ‘voorstellingenleer’ van historici waaronder Johan Huizinga. [9] Kentheoretisch is hier het onderscheidt tussen externalisme en internalisme relevant. Cullity (1997) duidt respectievelijk ‘recognational view’ en ‘constructivist view.’[10] De laatste is de eerder besproken deontologische interpretatie van rationaliteit, de eerste de teleologische, beschreven als het onmiddellijke weten, of zojuist, de herkenning, om de massa in een ‘voorstelling’ bijeen te houden, als het oordeel zonder reflectie, over hetgeen behoort tot het ‘onze’, geredigeerd door collectieve, intuïtieve ervaringen, Hume’s ‘original existences.’ In het contraverlichte, antiverlichte, postmoderne, postverlichte of neopremoderne denkschema - de begrippen zijn onderling uitwisselbaar - zijn motieven tot handelen niet slecht humeaans externalistisch gedetermineerd, maar ook door de situatie (context) waarin men zich bevindt. De situatie is opgebouwd uit fenomenen waarmee geconfronteerd, als uitgangspunt dienen en we ons vervolgens afvragen wat het beste is om (nu) te doen. Het resultaat van dit ‘beste om te doen’ gereflecteerd in ons handelen, levert een nieuwe situatie op - de voortgang van de geschiedenis - vervolgens weer een nieuwe wens, intentie en besluit, een nieuw motief. Deze voorgaande cyclus bepaalt het menselijk handelen en wordt begeleid door het schema van doelgerichte,teleologische, procedurele rationaliteit. Che hoeft dus geen interne - ethische - verantwoording af te leggen voor zijn daden. Hij komt het fenomeen armoede en de daaraan gekoppelde sociaal onrecht tegen in de buitenwereld. Zijn wens (desire) om daar wat aan te doen leidt volgens de procedurele humeaanse rationaliteit tot handelen die alle middelen heiligt. De mens wordt geleid door motieven die buiten hem liggen, waar hij naar verwijst als hij (externalistische) verantwoording aflegt. De relatie motief-fenomeen wordt pas doorbroken, ten einde gebracht, in casu, wij kunnen een aanleiding zien om na te denken over onze daden, wanneer een ander motief-fenomeen tegenover wordt gesteld. Ofwel, in Hegeliaanse termen, wanneer onze these wordt geconfronteerd met negatie. In Che’s geval is de negatie definitief, in de zin dat hij geen gelegenheid meer heeft gekregen via welke reflectie dan ook na te denken over en ethische verantwoordelijkheid af te leggen, dat wil zeggen de gelegenheid te baat nemen om buiten de context van zijn communistische denken zijn visie te evalueren: de negatie wordt zijn dood en aldus is hij letterlijk en figuurlijk ten einde gebracht. In het denkschema van de postverlichting kan je dus doen wat je wilt, totdat de negatie van een contrafenomeen aantreedt. Waar ieder geval geen noodzaak toe bestaat is interne reflectie die op voorhand sturend zou moeten optreden. ADOLF. Het weekblad Elsevier doet in dit opzicht via het essay Afscheid van Adolf van zich spreken omtrent de volgens sommigen verregaande uitspraken van parlementslid Wilders over moslims. ‘De tweede Wereldoorlog erbij halen betekent een bom onder elke discussie’ noteert de auteur. Nu is het erbij halen van Hitler en het nazisme door tegenstanders van een excessief gebruik van vrije meningsuiting in de praktijk niet succesvol gebleken. Inderdaad gaat dan niet langer over de inhoud, maar over de verwijzing. De auteur eindigt echter met een opmerkelijke conclusie: ‘Het is dat de vrijheid van meningsuiting zo’n groot goed is, anders zou je,voor het soortelijk gewicht van het debat, die een dimensionale verwijzingen naar de wreedheid van de gaskamers toch bijna willen verbieden. Laten we de vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog en Hitler bewaren tot het onverhoopte moment dat ze echt ter sprake zijn.’ [11] Hier zien wij dezelfde procedurele externalistische redenering die ook bij Che is aangetroffen. Onderneem pas actie als de kredietcrisis al is uitgebroken, terwijl insiders al de ellende van te voren hebben zien aankomen, maar zwegen om niet voor zwartkijker te worden uitgemaakt of erger op een zijspoor te belanden. Wat de auteur hier in feite zegt is demp pas de put als de kalf verdronken is, want wie zegt dat de kalf zal verdrinken? Wanneer Wilders de Hollandse Hitler blijkt - gaskamers zijn overigens geen absoluut kenmerk voor het Hitlerschap - zien we wel verder. De kalf staat echter symbool voor alles wat wij zullen verliezen als Wilders inderdaad aan de macht komt. Hier wordt niet eo ipso geïnsinueerd dat Wilders een soort proto Hitler is gepredestineerd tot Hollandse equivalent, maar wie zich verzet tegen een rationaliteit die geen interne noodzaak ziet de put te dempen totdat blijkt dat de kalf verdronken is en op voorhand de put wil dichtgooien, kan beter wijzen op de tekortkomingen van deze wijze van redeneren. Ergo, wie zich verzet tegen het misbruik van vrije meningsuiting als instrumentarium voor verbaal geweld heeft betere argumenten in handen. Legitimering van geweld is gelegen in haar rationalisering en niet zoals zo vaak wordt aangenomen in een primordiaal determinering van de mens, id est een genetisch imperfect wezen die als hij zijn zin niet krijgt of ter creatie van zijn heilstaat of heilsomstandigheden wel naar kwaad-als -geweld moet grijpen. ‘Practical reasoning, in the sense of deliberation, is a species of normative reasoning about action. It is characterized not by its content - what should be done by certain agents..under certain circumstances - but by its aim. Practical deliberation…is reasoning about what is best (or satisfactory) to do with a view to making up one’s mind about what to do. This connects practical reasoning with decision because it connects it with making up one’s mind. If we identify the will with deciding to act, then we can say that practical reasoning is reasoning….to determining one’s will. One’s aim in deliberation is to make a commitment to a course of action by making a judgement about what is best (or good enough) to do. This commitment - the adoption of an intention - is the conceptual terminus of reason when it’s directed to action.’ [12] De praktische rede van de externalistische instrumentele aard gaat ervan uit dat menselijk handelen wordt beschreven in termen van wat de actor geloofd en wenst. De actor zal altijd handelen op grond van zijn sterkste wens. De Humeaan ontkent dat deliberatie, leidend tot een oordeel en intentie tot handelen van invloed kan zijn wensvorming. Dat zou immers betekenen dat een actor alleen kan handelen op grond van een oordeel over een wens. En wensen zijn 'original substances' en laten zich sui generis niet beoordelen. Op grond van het bestaan van het fenomeen Akrasia, waarbij een actor handelt contrair aan zijn deliberatieve conclusie dat uitdrukking geeft aan wat het beste is om te doen, bijvoorbeeld weten dat roken niet goed is, maar toch een sigaret opstreken, stelt de Humeaan dan dat er geen noodzakelijke interne relatie bestaat tussen deliberatie-als-kennis, waarvan het praktische oordeel als conclusie geldt ( roken is ongezond) en handelen (toch roken). Weten dat roken niet goed is voor de gezondheid, leidt niet tot de intentie niet te roken. Kennelijk wordt ons handelen niet alleen bepaald door deliberatie-als-kennis, maar door deliberatie-als-procedure, ondergeschikt aan de wens in dit geval om te roken. Het besluit tot handelen wordt dus niet sluitend verklaard door een deliberatief proces dat via intentievorming leidt tot een Populisme ontstaat niet door een systeemfout in de hardware van de democratie, maar in de software van autoritaire burgers. Wie in staat is de software met een intelligent virus via de media te beheersen, is het mannetje. Tijd voor een patch. praktisch oordeel over wat er wel of niet gedaan moet worden. Deliberatie is ondergeschikt aan en dient slechts als weging van de beste manier waarop een wens, gebaseerd op wat een actor geloofd, tot handelende uitdrukking kan worden gebracht. Wat het beste is om te doen, of wat een actor de meeste reden heeft om te doen wordt bepaald door een wens en niet door het oordeel. Wanneer oordeel (roken is ongezond) en wens (niet roken) niet samenvallen, wil dat dus niet zeggen dat de actor irrationeel is. Irrationaliteit is pas sprake wanneer een actor handelt in weerwil van zijn wensen. Het 'gat' tussen intentie en handelen wordt niet opgevuld door het oordeel, maar door de wens, dat achteraf door handelen kan worden geduid.[13] Toch kan in de meeste omstandigheden worden geconstateerd dat actoren op grond van argumenten wensen vormgeven en via oordeel intentie en besluit tot handelen overgaan. Alles overwogen kan een oorspronkelijke wens door medische argumenten veranderen in een wens te stoppen met roken, maar wat cruciaal voor de Humeaan is het niet noodzakelijke verband tussen het oordeel roken is slecht voor de gezondheid en de wens te stoppen met roken. VRIJHEID VAN MENINGSUITING. Aanpalend voorbeeld van geweld dat geen ethische verantwoording lijkt te willen afleggen is de hedendaagse interpretatie van toepassing van het recht op vrije meningsuiting. Is er een probleem? Immers het is een recht. Che heeft ook gemeend dat zijn ideologie onaantastbaar is. Elk recht heeft zijn ethische grenzen, want wat is de vrije meningsuiting anders dan een ideologie die wij heilig hebben verklaard en in andere delen van de wereld non-existent? Ook het heilige ontkomt niet aan het afleggen van verantwoording. De wijze waarop binnen de contemporaine communicatieve rationaliteit de vrijheid van meningsuiting een steeds directere relatie lijkt te hebben met verbaal geweld is niet alleen indicatief voor een gepolariseerd debat, maar ook een kentheoretische strijd over wat rationeel genoemd kan worden. Het gaat hier om de Humeaanse interpretatie die ten grondslag ligt aan het gebruik van de recht op vrije meningsuiting. Volgens de Humeaanse lezing handelt een actor op basis van eigenbelang met de vraag wat het beste is om te doen. Maar zelfs volgens deze lezing omstaan problemen met het gebruik van een bijzonder species van meningsuiting het 'benoemen' Als we ons vergewissen van de resultaten kan niet onomwonden worden vastgesteld dat deze vorm van communicatief handelen leidt tot de kwalificatie 'het beste om te doen' Immers de resultaten zijn ongewis en de geadresseerde kan de toon ervaren als ruis. Kritiek op de toon kan worden verklaard door de analyse van Sartre die neerkomt op het objectiveren van de ander als vaststelling van het eigen Subjectschap. Sartre’s interpretatie van Hegels Meester-Slaaf dialectiek impliceert macht als objectivering van de ander en geweld als een poging tot negatie van die objectivering. Het verantwoorden van ruig taalgebruik onder de noemer benoemen zou er namelijk toe kunnen leiden dat de ander zich dissocieert van verdere communicatie (terugtrekken in de groep in het geval van multiculturele problemen) en/of weigert zichzelf te laten kleineren door verbale of misschien wel fysieke agressie. De noodzakelijke ontsnapping uit deze subject-object dialectiek is wat Habermas 'machtsvrije ruimte' noemt en integraal deel uitmaakt van communicatieve ethiek. Het zal wel duidelijk zijn dat deze beweging niet accommodeert met de Humeaanse lezing van rationaliteit daar deze geen machtsvrije ruimte toestaat, in casu, rationaliteit slechts als procedure beschouwd en niet in nadere interne voorwaarden voorziet. Het benoemen zien als mogelijkheid tot 'verbaal geweld' en 'ruig taalgebruik' is als normatieve claim namelijk contesteerbaar. Het lijkt er dus op dat de formele externalistische procedurele rationationaliteit geen afdoende verantwoording biedt voor communicatief handelen. Kort en goed betekent het voorgaande dat binnen de contemporaine communicatie rationaliteit de vrijheid van meningsuiting onder de noemer benoemen verwordt tot verbaal kwaad - dat meer is dan schelden alleen en een objectivering van de ander. De vrijheid van meningsuiting en het daarvan afgeleide benoemen lijkt niet te functioneren en is weinig doeltreffend. Hierom zou een alternatief vorm uitkomst kunnen bieden, zonder dat sprake is van beperking op het recht van vrije meningsuiting. Er zullen zekere (deontologische) constricties moeten worden geaccepteerd om de vrijheid van meningsuiting tot volle wasdom te doen komen. Vergelijk het met iemand die concertpianist wil worden en daartoe de onvrijheid van het vele oefenen accepteert. Hij had immers elke dag naar het café kunnen gaan. Maar de constrictie die hij zichzelf oplegt ervaart hij niet als beperking. Wie de kalf wil zien opgroeien kan maar beter de put dempen. Een wens ten uitvoering brengen is voor actor A mogelijk het beste om te doen. Voor actor B kunnen de effecten van handelen juist een tegenoverstelde effect hebben. Maar daar zit A niet mee, immers zijn handelen is voor hem het beste om te doen. De Humeaanse rationaliteit verantwoord niet de gevolgen van handelen voor de Ander, wat overigens niet betekent dat A deze per definitie niet in overweging neemt. Alleen behoren deze overwegingen niet tot het morele domein. A accepteert geen maxime die stelt B geen kwaad aan te doen. Kortom, het beste om te doen valt niet samen met wat ik zou moeten doen. Dan en alleen dan wanneer het beste om te doen betekent de belangen van B niet te schaden, zal A overeenkomstig handelen. Maar in alle overige gevallen is het niet uitgesloten dat B schade zal ondervinden, nu A handelt conform het beste om te doen (voetnoot: Om kentheoretisch niet in een oneindige regressie te raken, het Droste effect te voorkomen, moet A er van uitgaan dat wat hij denkt wat het beste is om te doen, ook het beste is om te doen. De Humeaan accepteert immers geen toetsingscriteria (leidend tot een maxime, waarmee een moreel noodzakelijk verband wordt gelegd tussen wens, intentie en handelen) die zijn wensen a-priori, dus voor het handelen, beoordelen. Dat kan alleen achteraf, wanneer resultaten van handelen A aanleiding kunnen geven zijn wensen te herzien. A zou bijvoorbeeld de Eed van Hippocrates niet kunnen onderschrijven nu deze op voorhand eist de patiënt geen schade te berokkenen. Deze interpretatie van rationaliteit heeft nogal wat consequenties. Hitler handelde volstrekt rationeel toen hij de Joden veroordeelde tot de gaskamers. Ook Lenin, Mao, Pol Pot, Chè kunnen zich beroepen op Hume. Het is overigens relevant thans een redeneersprong te ondernemen terug naar vorige hoofdstukken. De kritiek van Hegel op Kant betreft de vraag hoe het mogelijk is uitspraken te doen over de buitenwereld los van de geleefde werkelijkheid (Kants synthetische a-priori uitspraken). Hegel volgt in de Fenomenologie van de Geest Hume wanneer het oordeel over een wens pas kan worden verricht, dan en alleen dan wanneer de op de wens gebaseerde handeling heeft plaatsgevonden. Het oordeel over de handeling werkt Hegel vervolgens uit in zijn beroemde logische contradictie: de dialectische verhouding bekend als These en Antithese en de daaruit voortvloeiende Meester-Slaaf dialectiek. Het resultaat achteraf, de uitkomst van conflict, de Synthese, is het oordeel op de wens ten uitvoer gebracht door de Actor. Wederom lijkt het er op dat de Humeaanse rationaliteit in moreel opzicht het kwaad in zich draagt, nu niet in alle gevallen kan worden gezegd dat Actor B geen schade ondervindt, waar op voorhand geen oordeel over kan worden uitgesproken. Als Actor A nu Hitler blijkt te zijn, kunnen zijn perverse ideologische ideeën pas worden veroordeeld nadat er zes miljoen vergast zijn. Net als bij Che wringt er iets.[14] Natuurlijk is er via bewijsvoering controle uit te oefenen op wat wij geloven. Als ik geloof dat de aarde plat is en het bewijs van het tegendeel weerlegt mijn geloof komt dat door mijn intentioneel handelen waarmee ik mij hoor neer te leggen bij de feiten om mijn geloof te herzien. Maar het discussiepunt is of wij deze controle ook kunnen uitoefenen in situaties van niet-natuurwetenschappelijke aard, waarbij de bewijsvoering niet direct te leveren is (geen foto’s van een bolvormige Aarde), dat is, wanneer we ons afvragen wat te doen, of moeten doen bijvoorbeeld in politiek, ethiek en samenleving. Kunnen wij dan via reflexief handelen direct invloed uitoefenen op wat wij willen geloven. John Heil meent van niet: ‘We believe, not because on reflection a certain thing seems worthy of belief, seems epistemically valuable, but because in reflecting we become vulnerable in certain ways to beliefs of certain sorts….We are largely at the mercy of our belief-forming equipment.’ [15] Deze contra-normatieve positie wordt onderstreept door David Owens: ‘In the end it is the world that determines what I believe, not me.’ [16] Deze uitspraken behoren tot de hoogmis van de Contraverlichting; onderdeel der liturgie van conservatisme, integraal aan gemeenschapsdenken, waarbij geen plaats is voor een intern oordeel over onze wil en voorstellingen. En als de wereld ( de gemeenschap) voor mij bepaald hoe ik moet denken en handelen (externalisme als social nature of thruth), kan ik elke persoonlijke verantwoordelijkheid ontkennen, kunnen de gevolgen niet aan mij worden toegeschreven. Dan is er slechts ruimte voor moraal, niet voor ethiek, slechts het eigen belang wat het beste is om te doen, daar ik mij externalistisch hoor te conformeren aan de normen van de roedel. Deze kentheoretische analyse als contra-normatieve zienswijze, ontkent op voorhand elke individueel-ethische verantwoording van onze daden en beschouwt geweld niet als ‘kwaad’ maar essentieel aan de menselijke conditie. Als we Heil en Owens mogen geloven is Eichmann niet kwalijk te nemen. Hij voldeed slechts aan de normen in de context waarbinnen hij functioneerde - zijn wereld. Dat hij na de oorlog een andere wereld binnenstapte die het niet eens was met zijn daden is pure pech. Maar wij kunnen en mogen geen moreel oordeel vellen. Eichmann is een tragische figuur. In de ene omstandigheid een trouwe wetsdienaar en in de andere een groot misdadiger. Of zijn er toch context overstijgende universele idealen die hem hebben veroordeeld? Voor zijn rechters had hij zich op Hume kunnen beroepen. Kant was door het gemeenschapsdenken niet im vrage, maar wel mag worden verondersteld dat hij wel had begrepen dat het categorisch imperatief zich slecht verhoud tot de wil van de Fuhrer. Eichmann geen kant op kon. Misschien dacht hij bij het lezen met weemoed terug aan de tijd dat hij zelfstandig beslissingen kon nemen. Alleen heldenmoed kon de individuele verantwoordelijkheid nog redden. Maar wat hij moeten doen? Vluchten was een zekere dood en achteraf makkelijker om hem te veroordelen als misdadiger, dan stil te staan bij de bron als producent van ontdenking en bewustzijn, de enige 'legitimatie' voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Het externalisme heeft ruimte gelaten aan de Fuhrer om als een van de bloedigste vertegenwoordigers van het gemeenschapsdenken, het kwaad-als-irrationaliteit tot in haar treurigste consequenties tot uitdrukking te brengen. [17] Indien we Parfit mogen geloven kan de populist zich verheugen rationeel te zijn.[18] In een wereld waar alles ordelijk herkenbaar is handelt hij in de onmiddellijke zekerheid dat wat hij moet doen slechts het beste is om te doen. Maar hij bevindt zich wel in dubieus gezelschap. Een actor die dus niet op voorhand het kwaad uitsluit of in zijn deliberaties niet op voorhand poogt het kwaad uit te sluiten, ook al is het niet in zijn directe belang, handelt irrationeel-ten-kwade. Als wij niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het kwaad dat ons handelen aanricht; als wij de verantwoording uitbesteden aan de context, omstandigheden of groep waartoe wij behoren, bevinden wij ons op onethisch territorium. Dan zijn wij intellectueel roekeloos.[19] De vraag is niet of irrationaliteit behoort tot de menselijke conditie, maar of het ook noodzakelijk tot het menselijke behoort. Immers, als ik mijn verantwoordelijk kan afstaan door (irrationeel) op te gaan in het grotere geheel van gemeenschap en cultuur, kan het enkele feit als productie van kwaad worden aangemerkt. Wie hieraan twijfelt krijgt de vraag op een andere wijze opnieuw voorgelegd. Is het kwaad-als-irrationaliteit menselijk? Ofwel, is het menselijk om irrationeel de individuele verantwoordelijkheid voor het persoonlijk handelen uit te besteden? Antifilosofen menen van wel, waarmee uiteindelijk de walkuristische verheerlijking van het geweld daar begint waar contraverlichte denkers irrationaliteit beschouwen als een vast onderdeel in de ‘voortgang van de geschiedenis’, een noodzakelijk aspect van de mens en het menselijke.[20] JUBEL VAN HET IRRATIONELE. Een voorbeeld van de drang om mensen op te sluiten in een groter geheel, appellerend aan het gevoel ergens bij te moeten horen, op te moeten gaan in een massa, waarin alles direct herkenbaar is in termen van hoe we moeten denken, voelen en handelen, produceert publieksfilosoof Coen Simon in NRC Handelsblad. Een artikel geschikt om gestelde vraag te beantwoorden of het kwaad-als-irrationaliteit menselijk is. Een artikel waarbij een soort vrolijk en noodzakelijk irrationalisme wordt gezien in het enthousiasme van het volk voor het koningshuis als ‘fundament van een democratische cultuur.’ Onder de titel ‘Lang leve de monarchie. Hoera! Hoera! Hoera!’, viert Simon het beste wat alle contraverlichte denkers gemeen hebben. ‘Onze ongemakkelijkheid tegenover irrationaliteit en de ongegrondheid van symbolen, ceremoniën, rituelen en tradities..’ Verwijzend naar historicus Johan Huizinga die deze ‘ongemakkelijkheid’ signaleert ‘terwijl de levensvatbaarheid van een cultuur…juist wordt gekenmerkt door het spelelement. Iedere cultuur speelt in zekere zin dat ze een cultuur is…: het is spelen met de ernst van een spelend kind. Want.., het spelende kind neemt het spel volstrekt serieus, maar weet ieder moment dat het spel gespeeld is. Het kind kan zich een ongeluk schrikken door het gebrul van wat hij weet, dat geen echte leeuw is.’ Simon vervolgt: ‘Deze irrationaliteit is ook het fundament van een democratische cultuur. Zonder een voorstelling van democratie is er geen democratie.’[21] Het volk heeft dus een voorstelling nodig, dat van een kind, noodzakelijk irrationeel, om zich opgenomen te weten in een groter geheel als voorwaarde om democratisch cultuurtje te kunnen spelen. De politiek faalt daarbij zo stelt Simon, maar gelukkig is er nog de monarchie als verbindend element. Bejubeling van de monarchie kan nauwelijks geloofwaardig irrationaliteit als samenbind element legitimeren. Eerder lijkt er sprake van een argumentatieve truc om irrationaliteit-als-voorstelling van epistemische kracht te voorzien om zo dienst te doen als leitmotif. Waarheen? Het beeld van een spelend kind is geraffineerd. Beïnvloedbaar,afhankelijk, onvolwassen, onmondig, geen zelfreflectie, geen weet van zelfbeschikking, geen autonomie. Mag de omschrijving doorgaan voor het mensbeeld van de Contraverlichting dan had Commedus- geportretteerd in de film Gadiator- zo zijn eigen interpretatie van gemeenschapsdenken. Het idee is immers zo oud als de weg naar Rome. Om de eigen machtsbasis te garanderen gaf hij het volk Spelen. Zo hield hij ze gepreoccupeerd, onder controle, aan de leiband van irrationaliteit. En het gepeupel zo blij als een kind. De constructie van het plebescitariaat[22] als politieke filosofie van het conservatisme gaat contemporain misschien niet langer via het kwaad als bloedsport, maar Simon merkt op dat het doel van de politiek is “een gemeenschap met de vele diverse en elkaar uitsluitende belangen in een groter geheel van een voorstelling bijeen te houden”. De voorstelling die Commedus opdiende om het volk bijeen te houden betrof de elkaar uitsluitende belangen van gladiatoren. Het gaat hier niet zo zeer om de verbazingwekkende bejubeling van het irrationele als welde functionele status van een neo-premodern discours, waarbij de teleologie van externalistische Humeaanse rationaliteit de mens designeert, niet langer doel op zich, maar middel tot ‘een groter geheel van een voorstelling.’ Nimia familiaritas parit contemptum. De idee van een ‘democratische cultuur’ geeft blijk van een wijdverbreide misvatting dat de Verlichting cultuur bepaald is en haar product, democratie, dus ook. Het omgekeerde standpunt, het normatief stellen van verantwoording door onderschikking aan rede en redelijkheid, het beschavingsideaal, een boven-cultureel gift aan de geschiedenis, neemt geen genoegen met de rationaliteit van voorstellingen, gelet drogering in bewustzijn, het ontnemen van reflexieve capaciteiten, enkel en alleen ter bewerkstelliging van collectivisering, dan en alleen dan te beschouwen als kwaad in uitvoering.[23] HAZARDOUS BY-PRODUCT. Irrationaliteit als primair producent van kwaad in de samenleving kan niet door monarchale jubelsentimenten worden toegedekt. Om meerdere redenen is de constructie van een collectief door de metafysica van een spelend kind als kwaad in uitvoering aan te merken. De eerste plaats is er geen verantwoording van irrationaliteit binnen de rede. Wanneer is een voorstelling ronduit een leugen? Hoe te voorkomen dat onze voorstelling niet opnieuw leidt tot Wir haben es nicht gewusst? Ietwat demagogisch dat wel, maar wanneer irrationaliteit zich niets van de rede aantrekt, is er sprake van kwaad in uitvoering. Genoegzaam kan worden aangenomen dat Simon met zijn bejubeling een collectieve rationalisering en epistemisering van de irrationaliteit op het oog heeft die de rede als individuele reflectie en Kants sapere aude overbodig maakt voor de massa. Ten tweede mag infantilisering van de geest worden verondersteld. Het kind mag nooit volwassen worden want dan verliest hij zijn ‘onschuld.’ Het is kwaad in uitvoering omdat de spelregels van de irrationaliteit een voorstelling ter vermaak mogelijk maken die op geraffineerde wijze zelfbeschikking en autonomie onmogelijk maken. Het is kwaad in uitvoering omdat de ethische ontwikkeling van het individu op het spel staat nu de spelregels van de voorstelling hem opsluiten in een collectief van ‘bezieling’ en ‘betekenis.’ Maar we zijn er nog niet. Irrationaliteit behoort tot de menselijke conditie, maar is het ook menselijk? Zoals besproken is vanuit een externalistische visie een actor irrationeel als hij niet handelt conform wat hij gelooft wat het beste is om te doen. Gary Watson wijdt dat aan ‘an imperfection in our cognitive faculties’ en baseert zich op Wallace 2001. '..the capacity for rational self-guidance necessarily contains the potential for self-alienation, because it requires a capacity of motivational transcendence that can be turned against the disposition to be guided by normative conclusions. This argument might show that our capacity for rational action is contingent upon certain skills that also make us liable to practical irrationality….when these enabling capacities are misused their manifestations are [not] themselves instances of self-determination. They are at most, as he [Wallace] himself puts it, ‘hazardous by-products’ of the contingent conditions of self-determination.'[24] Watson en Wallace beschrijven de menselijke conditie als contingent en vrij. Het resultaat is dat we maar doen wat ons het beste lijkt. Wij zijn niet geboren met normen die ons handelen sturen. De menselijke conditie lijkt dan ook een samenraapsel van toeval, vrijheid en oneindig veel mogelijkheden. Sommige van die mogelijkheden zijn hazardous by-products als productie en manifestatie van kwaad, ontstaan door perceptie van omstandigheden waarvan collectief wordt aangenomen dat ze onze voorstellingen bedreigen. Als externalistische rationaliteit kwaad produceert, wat doet ons dan verschillen van Hitler, Moa, Stalin? Dat wij geen majeure misdaden hebben gepleegd? Maar dan moet er iets in ons zijn dat afziet van die handelwijze. Wij zouden andere keuzes maken, ook in overeenkomstige machtspositie. Er moet ‘iets’ zijn dat voorwaarden stelt aan onze rationaliteit, zonder welke ons slechts rest de menselijke conditie. Voorwaarden van menselijkheid. Terugkijkend pleegde de heren niet alleen oorlogsmisdaden, maar ook misdaden tegen de menselijkheid. Dat leek hun ‘het beste om te doen.’ Het kwaad komt altijd voor bestrijding in aanmerking als onkruid op een vruchtbare akker, niet omdat de gemeenschap daartoe opdracht geeft, maar omdat het een irrationele en onethische verschijning is. Kwaad hoort bij de mens, maar is niet van de mens ook al komt het voort uit menselijk handelen. Wanneer het ’beste om te doen’ leidt tot dood en verderf, weten wij dat er iets mis is met deze vorm van rationaliteit. Wat doet ons verschillen van dieren? Overeenkomsten genoeg. Het instinctieve bewustzijn eten of gegeten te worden. Elkaar onderhouden of de loef afsteken. Zo ver mogelijk de apenrots beklimmen. @-mannetje of @-vrouwtje willen zijn. Onze menselijke conditie maakt ons gelijk aan beesten, maar menselijkheid in de vraag wat wij zouden moeten doen overstijgt dit alles.[25] Het gat tussen wat is en hoe het zou moeten zijn is misschien nooit overbrugbaar, maar dat wil niet zeggen dat elke poging de afstand te verkleinen tot mislukken gedoemd is. Ook nu zullen de inzichten van Immanuel Kant de broodnodige nuancering blijken te zijn voor de thans heersende hamannitisch- humeaanse viering van het populisme. [1] Marnix van Rij en Hans Hoogervorst. NRC Handelsblad., dinsdag 16 maart 2010. [2] Paul Scheffer. ‘De boel bij elkaar houden is niet genoeg.’ NRC Handelsblad., zaterdag 20 maart 2010. [3] Populisme kent filosofische fundering in de premoderniteit (Aristoteles: Nicomachean Ethics 6.5, 1041b5; 1040b22; 6.2, 1139a24 en 6.9, 1142b34) en intellectuele nazaten waaronder de ‘preromantici’ Vico, Hamann, Herder, Herzen en Sorel. Context van denken is aan de ene kant religieus, aan de andere kant in navolging van Hume antirationalistisch - de rede is slaaf van passies en inclinaties die gelden als ‘original existences.’ Waarheid omvat het geopenbaarde Woord en voor zover de Bijbel geen pasklaar antwoord biedt, door en in de zintuiglijke ervaring gegeven(empirisme). Hoewel Hamann immanuel Kant en zijn werk goed heeft gekend is met name Herder die het hamannitisch-humeaanse tandem vorm heeft gegeven in de notie van de volksgeist, waarmee niet alleen grote invloed is uitgeoefend op contrarevolutionairen als de Riverol en Burke, antifilosofen die zich verzet hebben tegen de aspiraties van de Verlichting, de Franse Revolutie en de Philosophes, maar ook het Duits Idealisme na Kant sterk hebben beïnvloed. Deze intellectuele traditie bekend als de Contraverlichting kan als bakermat van het moderne populisme worden gezien, waarbij Humes empirische interpretatie van de werkelijkheid, performatief de volksgeist, in cultuur, traditie, gebruik, gewoonte, bijgeloof, identiteit, bezielende verband en gemeenschapsdenken, samen met vele anderen nader wordt uitgewerkt door Fichte, Schelling en Hegel; Kierkegaerd, Niezsche, Heidegger, Postmodernen; Bernard-Levi Strauss en Charles Taylor. Thans in Nederlandse context de afgelopen 10 jaar door conservatieve intellectuelen, contemporaine antifilosofen en columnisten. Zie ook noot 10. Wie deze grote sprongen door de intellectuele geschiedenis te gortig vindt, wordt verwezen naar erudiete verhandelingen over dit onderwerp. Isaiah Berlin: Against the current; Hume and the sourcess of German anti-rationalism; Vico and the Ideal of the Enlightenment; The magus of the North: J.G. Hamann and the origins of modern irrationalism. Richard Wolin: The seduction of unreason. Zeev Sternhell: The Anti-Enlightenment Tradition. Zie essay over de Contraverlichting. [4] Isaiah Berlin spreekt van ‘direct knowledge’. Against the Current. Essays In The History of Ideas. First Princeton edition, 2001: p. 1-24. [5] Filosofie Magazine. Juli 2009, jaargang 18: p. 38-43. [6] Men zou kunnen spreken van bewustzijnsvernauwing, maar hier wordt bewustzijn kentheoretisch omschreven als een gerichtheid in potentie leidend tot een intentie, een besluit - een oordeel wat te doen - en bereidheid tot handelen. [7] Denkversmalling, fundamenteel aan elk perspectivisme, gevolg van externalisme, het resultaat van bewustzijn, een gerichtheid dat versterking van humeaans motief (wij worden slechts geleid door onze passies en inclinaties. Reflectie is alleen van belang bij realisatie van onze wil, niet om de wil zelf te beoordelen) mogelijk maakt en het denkproces drogeert op een wijze overtuigend genoeg om niet langer vragen te stellen bij de ingeslagen weg of gepresenteerde voorstelling. Ontdenking kan leiden tot volledig marionettisme. Via propaganda gericht op emoties, zoals in reclameboodschappen, kan door de kracht van herhaling, het kwaad in misleiding ten uitvoer worden gebracht. Gehuld in de boodschap van informatieverstrekking, is er niet zozeer sprake van manipulatie van het onderbewuste, eerder onderdrukking van de Rede als reflectie en leidraad van het kritische denkvermogen. De Joden in woord en beeld afschilderen als ratten, om zo de pogroms te legitimeren; de Toetsies uitmaken voor kakkerlakken als opmaat tot massaslachtingen. Het zijn enkele voorbeelden van het grote Kwaad als collectief georganiseerde denkversmalling. Hier wordt een ethisch noodzakelijk verband gesuggereerd tussen het kleine kwaad, voor zover er kleine kwaden bestaan, als misleiding in de contemporaine massamedia en het grote Kwaad als collectieve propagandistische ontdenking, leidend tot pogroms, killing fields en massaslachtingen. Misleiding, klein of groot kan echter altijd worden teruggebracht tot het streven naar collectieve ontdenking. Bestrijden van kwaad wordt niet verricht vanwege enige logische noodzakelijkheid, maar omdat het moreel onacceptabel is. In democratische samenlevingen is het bestrijden van klein kwaad dan en alleen dan om het grote Kwaad te voorkomen. Overigens is er niet altijd sprake van bloedvergieten, denk bijvoorbeeld aan de perverse beloningsstructuur en de daarmee gepaard gaande kredietcrisis. [8] Weakness of Will and Practical Irrationality. Edited by Sara Stroud and Christine Tappolet. Oxford, 2003: p. 127. [9] De nieuwe massamens, een conglomeraat van Bokito-burger, reaguur en elitair populist, het moderne plebescitariaat, met intellectuelen en publieksfilosofen in niet onbeduidende rol. Publieksfilsofen zijn auteurs met een academisch graad in de wijsbegeerte, publicerend binnen de context van de tijdgeest, dat ‘kentheoretisch’ bediend wordt. Marketingstrategisch gericht op de formatie van publiek, waaraan, in navolging promotie van shampoo of model auto, denkdiensten worden aangeboden in kranten, tijdschriften en publieksfilosofische werken, als ‘duiding’, om individuen door organisatie van sluimerende emoties in collectief te organiseren. Louis Althusser spreekt van ‘interpellatie'. Wie zich aangesproken voelt autoriseert de spreker. Onderschrijven leidt tot wederzijdse erkenning tussen publiek en auteur: bevestiging door intellectuele onderbouwing en (politieke) formatie. Geesten worden opgeroepen om als werkelijkheid te worden voorgesteld en vereerd. Voorbeeld. Intellectueel Paul Scheffer publiceert het ‘Multiculturele Drama'. De massa hierop geformeerd, consumeert het debat in het ontstaat van politiek publiek volgens de methode Fortuyn, die Scheffers bevindingen ombuigt tot de tegenstelling tussen volk en elite, oude en nieuwe politiek. In de jaren volgend hebben conservatieve intellectuelen, publicisten en politici als Frits Bolkestein, H.J. Shoo, Leon de Winter, Theodore Holman, Max Pam, Paul Cliteur, Ad verbrugge, Andreas Kinnegin, Joshua Livestro, Frank Ankersmit en Geert Wilders, bemiddelt door termen als identiteit, (westerse) cultuur, gedeelde vormen, bezielend verband, bijgedragen aan uitbouw, waarmee het moderne vercommunitariseerd plebiscitariaat anno 2010 vaste voet verkreeg in cultuur en politiek. Thans is een verschuiving te constateren van framing in tegenstellingen naar organisatie van het ‘eigene’, het huizinganiaanse bijeengehouden door middel van een voorstelling. Adepten, jonge publieksfiosofen als Coen Simon - ‘Lang leve de Monarchie. Hoera, hoera, hoera!’ NRC Handelsblad, maandag 14 september 2009 en Luuk van Middellaar - ‘Een goed politicus moet ook slecht zijn.’ NRC Handelsblad. Zaterdag 10 april 2010. Beperkt de eerste zich nog tot bejubeling van het irrationale, de laatste propageert in verschuiving van framing naar voorstelling onomwonden het kwaad als voortgang van de politieke geschiedenis. Kwaad omdat wordt afgerekend met interne voorwaarden, als verantwoording, in termen van recht en universele idealen van de Verlichting, zoals pluralisme, tolerantie en communicatieve ethiek. De strategie is niet nieuw. Premoderne – en contraverlichte denkers als Machiavelli, Hamann, Herder, Nietzsche, Lenin en Levi-Strauss gingen van Middelaar voor. De geschiedenis een handje helpen door epistemiseren van het kwaad. Of het nu gaat om de heerser, de volksgeist, de wil tot macht, het proletariaat of sociale structuren, de voorstelling als totempaal, met autoriteit uit het ongerijmde, religieus en irrationeel. Een voorstelling houdt ze speels en dociel. [10] Cullity , Garret en Berys, Gaut (eds.). Ethics and Practical Reason 1997. Introduction: p. 1-27. Zie ook Gary Watson. ‘The work of the Will.’ In Weakness of Will and Practical Irrationality. Edited by Sara Stroud and Christine Tappolet. Oxford, 2003: p. 177-181; en Ralph Wedgwood, p. 201-9. Parfit, Derek. Reasons and Persons. Oxford: Clarendon Press. 1984., p.117-20. Parfit onderscheidt bij Hume de ‘present-aim’ theorie (P) en de ‘self-interest’ theorie (S). Bij P staat het bevorderen van een huidig doel centraal en volstrekt irrationeel wanneer een doel uit een andere fase bij de overwegingen wordt betrokken. Uitgangspunt van (elitair) populisten die op Wilders stemmen niet vanwege zijn dubieus democratische vergezichten, maar om andere politieke partijen over te halen tot accommodatie aan zijn cultuur-populistische agenda. Welke doelen en standpunten daarna worden ingenomen is van later zorg. S, daarentegen houdt terdege rekening met toekomstige gevolgen van ingenomen standpunten. Het is rationeel keuzes hier en nu te laten bepalen door de effecten in de toekomst. S zal dan een rationaliteit zijn dat niet een op een stem op Wilders voorspelt, gelet toekomstige grootpotente negatieve effecten bij regeringsverantwoordelijkheid. De ‘self-interest’ theorie is in dit geval al minder externalistisch humeaans, juist omdat over opkomende passies en inclinatie wordt nagedacht en daarmee rationeel deontologisch van aard. [11] Elsevier, no. 34, augustus 2009: p.75. Cursief aangebracht. [12] Gary Watson. The work of the Will. In Weakness of Will and Practical Irrationality. Edited by Sarah Stroud and Christine Tappolet. Oxford University Press Inc. 2003: p.175-6. [13] Brandom, R.B. Making it explicit: Reasoning, Representing, and Discursive Commitment. Cambridge, MA: Harvard University Press. 1994: p. 247. [14] Hitler is niet zozeer afschrikwekkend qua misdaden, eerder de creatie van een populistische massa door demagogische ontdenking. Bestudering van zijn machtsverwerving constateert namelijk een leidende rol van essentiële onderdelen van communitarisme: cultuur, traditie, volk, het 'eigene' en bezieling. [15] Heil, John. 1983. Doxastic Agency. Philosophical Studies, 43: p.358. [16] Owens, David. Reason without freedom. 2000. London: Routledge. p. 12. Zie ook O’ Shaughnessy 1980: i 28: ‘Believing is in itself essentially inactive.’ Bernard Williams : ‘belief is an essentially passive phenomenon.’ Williams 1978: p. 177. [17] Tegenargument zou kunnen zijn dat Hitler het gemeenschapsdenken heeft misbruikt om zijn misdaden te plegen, Over een auto niet kan worden beweerd dat ze moeten worden afgeschaft omdat daar misdaden mee gepleegd kunnen worden. Een voertuig is echter niet ontworpen om kwaad mee te plegen; leidt niet tot ontdenking, irreflexifiteit, marionettisme, modulaire uitsluiting en kuddegedrag. [18] Zie noot 10. [19] Mark Lilla: The reckless Mind. Intellectuals in politics, 2001. The new York Review of Books. Lilla laat de gevolgen zien wanneer denkers het moreel imperatief van autoritaire denkers ondersteunen. Besproken wordt hoe invloedrijke denkers als Martin Heidegger, Carl Schmitt, Walter Benjamin, Alexandre Kojeve, Michel Foucault, and Jacques Derrida hun onafhankelijke intellectuele distantie verloren hebben door steun te verlenen aan totalitair gedachtegoed en onvermijdelijk staatsterreur onder het mom van orde, veiligheid, zelfbeschikking of een gemeenschapsdenken. Kwaad niet kwaad noemen omdat de gemeenschap het tolerabel vindt en functioneel aan de voortgang van de geschiedenis. De fout die genoemde denkers maakten zijn deliberaties in externalistische zin. Volgens het externalisme handel je irrationeel als je niet doet wat het beste is om te doen. Externalisme is dan ook ethisch leeg [20] In conservatieve politieke theorievorming is onderdrukking (strenger straffen, zero-tolerance etc.) niet het enige middel om het geweld-als-menselijke-conditie niet teveel uit de hand te laten lopen. Tegenwoordig wordt ook de hogere Cultuur en Kunsten, ingezet als bliksemafleider en ontdenkingsmechanisme ter disciplinering van de massa. [21] Coen Simon. ‘Lang leve de Monarchie. Hoera, hoera, hoera!’ NRC Handelsblad, maandag 14 september 2009 [22] Bespreking van de term plebescitariaat zie essay [23] Drogering in bewustzijn en het ontnemen van reflexieve capaciteiten, elders denkversmalling en ontdenking genoemd, kan worden gezien als de keerzijde van de social nature of t |