Duitsland kent en het principe van de weerbare democratie. Om bijvoorbeeld als politiek statement te stellen dat Artikel 1 van de grondwet dient te worden aangepast, ooit de wens van politiek activist Fortuyn, of rechters te beoordelen op hun wijze van straffen, zoals een Nederlands politiek fenomeen thans wil, zou in Duitsland aanleiding kunnen zijn tot het verbieden van een partij. De politieke oriëntatie van Homo Ludens is metafysisch noodzakelijk vulgair. Voor de goede orde. In Duitsland is ook de vrije meningsuiting grondwettelijk vastgelegd, echter, indien zoals in Nederland, de expliciete betwisting van de onafhankelijkheid van de rechtspraak, en daarmee de scheiding der machten, een partijpolitiek standpunt is, zou dat enkele feit in een verbod van zijn partij kunnen leiden. De Duitse Grondwet onderkent dus krachten in de samenleving die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsstaat. In Nederland is zoiets ongekend mede omdat het de glijdende schaal van een uit de hand gelopen, breedschalig en agressief politiek populisme bespaard is gebleven. De Rechtsstaat houdt vooralsnog dapper stand. Communis opinio is populisme als autonoom proces, eerst als vulgair cultuurfenomeen, later als politieke werkelijkheid, waarop slechts empirisch interpretatie kan worden toegepast. Tevens communis opinio, populisme als integraal onderdeel van democratie of radiaal, populisme als fundament en driving force. Al deze vooronderstellingen leiden tot de conclusie dat indien de wil van het volk verandert, de Rechtsstaat geacht wordt te volgen. Een uitvloeisel van het credo niet de Rechtsstaat, maar het volk is de Souverein, een soort Hobbesiaanse Leviathan. Bij al deze bespiegelingen ontbreekt zorgvuldig een populisme als intellectuele spin, een bedreiging voor democratie en Rechtsstaat en geheim achter de contemporaine politieke opiniepagina. De denkende elite is in hoog tempo aan het verdwijnen. Wat resteert is broodschrijvend empirisme en de proliferatie van het intellectueel profane. Immers, wie de afgelopen 20 jaar de Nederlandse politieke geschiedenis beschouwt ontwaart de machinaties van de tovenaar en zijn leerlingen. Het heeft geleid tot ontkoppeling van democratie als wil van het volk en Rechtsstaat als fundament van democratie. In dit schisma dreigt het recht onderschikt te raken aan de gespinde grillen van de massa. Daarmee kunnen alle voorgaande interpretaties gerefuteerd worden door de constatering populisme als gevaar voor de Rechtsstaat, want zonder recht geen democratie. Internationaal bekende auteurs als Roger Scruton, Theodore Dahlrimple en John Gray, onder aanvoering van Nederlandse adepten als Paul Scheffer en Ad Verbrugge, geflankeerd door politiek georiënteerde adjudanten waaronder Bart Jan Spruyt, Arend Jan Boekestijn en Afshin Ellian, het publiekelijk als intellectueel gepresenteerd conservatief smaldeel der Nederlanden, De denkende elite is in hoog tempo aan het verdwijnen. Wat resteert is broodschrijvend empirisme en de proliferatie van het intellectueel profane. gevolgd door de in ‘kwaliteitskrant’ de NRC regelmatig publicerende jonge filosofen Coen Simons en Luuk van Middelaar, klagen ieder op eigen wijze ach en wee over de vulgarisering van de cultuur, dat gemakshalve wordt geweten aan individualisering en het ontbreken van het ‘verbindend element.’ Daarbij is het hopelijk opgevallen hoe het soort intellectueel hier beschreven het politieke fenomeen hebben verdedigd toen onlangs geduid als fascist in democratische context. Hoe roekeloos denken aanzet tot populisme laat zich thans het best illustreren aan de hand van historicus Huizinga, reeds enige jaren held van de tijdgeest. Sinds wijlen het roze blad Opinio is Johan Huizinga en zijn geschrift Homo Ludens: proeve ener bepaling van het spelelement der cultuur’ in zwang geraakt. De afgelopen 3 jaar zijn tal van publicaties verschenen, de lezer hoeft maar te goochelen op naam, om doordrongen te raken van de importantie voor de tijdgeest. Wat is het geval? In een zoektocht naar dat wat mensen verbindt protagoneert Huizinga het spelelement waarin mensen opgaan met de ernst van de spelend kind: “Evengoed als de wilde een goed acteur is, die als een spelend kind opgaat in de figuur, die hij voorstelt, is hij een goed toeschouwer, ook hierin het kind geliikend, dat doodelijk verschrikt wordt gemaakt door het gebrul van wat hij weet, dat ‘geen echte’ leeuw is.” De aanval op de ernst van weldenkendheid wordt door contemporaine anti-intellectuelen georganiseerd via het Huizinga-populisme. En doorgetrokken naar de gemeenschap: “Heilig spel, onmisbaar voor het heil der gemeenschap, drachtig van kosmisch inzicht en sociale ontplooiing, maar altijd een spel, een handeling, die zich….boven de sfeer van het nuchtere leven van nooddruft en ernst voltrekt.” Over cultuur als uitdrukking van gemeenschap: “Al het mystische en het magische, al het heroïsche, al het musische, het logische en het plastisch zoeken vorm en uitdrukking in edel spel. Cultuur begint niet als spel en niet uit spel, maar in spel. De antithetische en agonistische basis der cultuur is in het spel, dat ouder en oorspronkelijker is dan alle cultuur, gegeven.” (cursief aangebracht). Maar waarschuwt tegen een cultuur van ernst dat het spelbewustzijn belemmert: “In het groeiproces van elke beschaving bereiken agonale functie en structuur reeds in een archaÏsche periode haar zichtbaarsten en veelal schoonsten vorm. Naarmate het cultuurmateriaal samengestelder, bonter, uitvoeriger wordt, en de techniek van het voortbrengings- en gezelschapsleven, het indivuduele en het collectieve, fijner bewerktuigd wordt, geraakt de bodem eener Het spelend kind mag van Huizinga nooit volwassen worden: beïnvloedbaar, afhankelijk, onmondig, geen zelfreflectie, geen weet van zelfbeschikking, geen autonomie.beschaving overgroeid met denkbeelden, stelsels, begrippen, leer en normen, kundigheden, zeden, die hun aanraking met het spel geheel verloren schijnen te hebben. De cultuur wordt meer en meer ernstig, en ruimt voor het spel slechts meer een bijkomstige plaats in.” (cursief aangebracht). Huizinga concludeert: “Meer en meer dringt zich de conclusie op, dat het ludieke element der cultuur sedert de achttiende eeuw, waarin wij nog in volle fleur meenden te moeten signaleeren, op bijna al de terreinen, waarop het eenmaal thuis was, zijn betekenis verloren heeft. De moderne cultuur wordt nauwelijks meer ‘gespeeld’, en waar zij schijnt te spelen, is het spel valsch.” Huizinga is een anti-intellectueel. In breder geschiedfilosofisch kader is hij te plaatsen als Contraverlicht denker die staat voor de massaficatie van de mens in een ‘bezielend verband.’ Deze massamens hoeft aan geen kwalificatie te voldoen. Immers zijn Homo Ludens is in Rousseauiaanse termen de edele wilde die vooral gevangen dient te blijven in een ‘zingevend’ premodern wereldbeeld, verschoont van bevlekkende civilisatie. Het spelend kind mag nooit volwassen worden: beïnvloedbaar, afhankelijk, onmondig, geen zelfreflectie, geen weet van zelfbeschikking, geen autonomie. Het zijn juist al deze aspecten waar Verlichtingsdenkers tegen gestreden hebben. Als wij het mensbeeld van Huizinga mogen geloven, is het spelbewustzijn van een kind fundamenteel aan het menselijk bestaan die niets liever wil dan in de dogmatische sluimer der cultuur te vertoeven. Een ‘Copernicaanse wending’ is ongewenst. De politieke oriëntatie van Homo Ludens is dan ook metafysisch noodzakelijk vulgair. Verbreek de spelbetovering, voornamelijk met beroep op bovenculturele Verlichtingsidealen, en de productie van verstoring, onbehagen, vervreemding, misschien ook boosheid komt op gang. “En nu is het bedtijd!”, roept u terwijl uw spelend kind in alle ernst net doet alsof het schrikt van de verschijning van zijn imaginaire brullende leeuw. De meeste kinderen nemen dat u niet in dank af. Haal iemand uit het gestold bewustzijn, vraag hem te reflecteren op wat hij doet en je krijgt op z’n minst een verstoorde reactie. En op het niveau van de samenleving? De strategie van de politieke anti-intellectueel zorgt voor massaficatie rondom het cultuurbegrip. Fluistert dan dat buitenstaanders spelbreker zijn en wat er dan volgt heet populisme. Het etherisch intellectualisme van Huizinga blijkt een inspiratiebron. De aanval op de ernst van weldenkendheid wordt door contemporaine anti-intellectuelen georganiseerd via het Huizinga-populisme. © Maart 2011 Vincent Guicherit is politiek filosoof.
|